Cel

Een hijskraan trok met een harde snok de telefooncel uit de grond. Met wortel en al, dat laten de bengelende stroomdraden onderaan vermoeden. De kans dat er ooit nog een ander exemplaar zal uitschieten, lijkt nu voorgoed verkeken. Meer dan een halve eeuw had het in een hoek gestaan van het dorpsplein. Aanvankelijk onder een knokige lindeboom die aan het einde van een warme zomerdag werd geraakt door een bliksem. Het gevaarte miste op een haar na het telefoonhokje, maar trof voluit de dorpspastoor die net voorbij rende om te schuilen voor het plotse onweer.

Eigenlijk was het te klein voor grote gesprekken. Een telefoontje naar een eerste geliefde werd altijd overschaduwd door het brandende besef van de beperkte beltijd. Het mechanisch krabgeluid waarmee streepjes op de telefoonkaart werden aangebracht, versterkte dat gevoel van benauwdheid. Twee dorpen verderop hadden ze een hokje dat werd gevoed met wisselgeld. Het akelige gevoel van de lege broekzak als je tijd wou bijkopen om tot een cruciale afspraak te komen of de politie op te hoogte te brengen van een gijzelingsdrama, heeft generaties lang voor zweterige handpalmen gezorgd.

De beperkingen maakten wel dat je eerst grondig nadacht over de boodschap die je wou overbrengen. Op een donkere winteravond was er bijkomend dan nog het gevoel van onveiligheid. Eenmaal de smalle klapdeurtjes zich achter je sloten stond je kwetsbaar onder een lichtgevende hemel van spinnenweb met daarin verspreid leeggezogen insectjes. Uit de hoorn klonk een stem met metalen bijklank en rondom cirkelde wel eens ongeduldig een schimmig figuur die wachtte tot hij zijn anoniem telefoontje naar de onderwereld kon doen. Op de achtergrond vertrok ook vaak de laatste bus naar huis die je op een seconde na miste. Een telefoontje naar huis zat er niet meer in, want je kaart was leeg... net zoals je broekzak.

Reactie schrijven

Commentaren: 0